Monumenten

Lindenhoeve

Lindepad 1
Op deze plaats stond in 1615 al een boerderij, zoals te zien op de kaart van Floris Balthasar. De huidige boerderij is echter pas in 1796 gebouwd. Omstreeks 1920 werd de boerderij gepacht door de boerenfamilie Nell. De landerijen werden in de jaren ’60 onteigend in verband met de aanleg van de wijk Bijdorp. Na een brand in 1989 is de boerderij opnieuw opgebouwd om dienst te doen als gezondheidscentrum.

Ter Horst

Ter Horst dankt zijn naam aan het gegeven dat het is gesticht op een hoger gelegen uitloper van een strandwal. Philips van Wassenaer bouwde hier begin 13de eeuw een versterkte mottekasteel, vergelijkbaar met de burcht van Wassenaar (Burchtplein) en die van Leiden. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten werd Ter Horst tot tweemaal toe verwoest (1393, 1420). In 1615 kwam de riddermatige hofstede in handen van Pieter Gerristz. Van Ruytenburch. Zijn schoonzoon, Reynier Pauw, bouwde in 1631 op de restanten van de burcht een landhuis in Renaissancestijl. Hij legde de basis voor de ontwikkeling van een indrukwekkend park in de formele tuinstijl met bosquetten, vijvers en een grote ommuurde moestuin. Buiten de omgrachting verrezen op het voorplein diverse dienstgebouwen, waaronder de nog bestaande orangerie, het koetshuis en de tuinmanswoning. In 1838 kocht Prins Frederik der Nederlanden Ter Horst van de nazaten van Johan Jacob Cau. Hij gaf de tuinarchitecten J.D. Zocher Jr. en C.E.A. Petzold opdracht om met onder andere ook de aangrenzende buitenplaatsen Eikenhorst en Raaphorst een groot samenhangend landschapspark te creëren. In 1867 kwam het huidige jachtslot in neogotisch stijl gereed, met een uitzonderlijk rijk uitgevoerd interieur. De oprijlaan, Horstlaan, was toen al doorsneden door de in 1843 aangelegde spoorlijn. In 1917 werd voor de toen jeugdige prinses Juliana naast het jachtslot, dat net als de overige bijgebouwen tegenwoordig in particuliere handen is, een doolhof met buxusboompjes aangelegd.

Ter Horst

Ter Horst dankt zijn naam aan het gegeven dat het is gesticht op een hoger gelegen uitloper van een strandwal. Philips van Wassenaer bouwde hier begin 13de eeuw een versterkte mottekasteel, vergelijkbaar met de burcht van Wassenaar (Burchtplein) en die van Leiden. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten werd Ter Horst tot tweemaal toe verwoest (1393, 1420). In 1615 kwam de riddermatige hofstede in handen van Pieter Gerristz. Van Ruytenburch. Zijn schoonzoon, Reynier Pauw, bouwde in 1631 op de restanten van de burcht een landhuis in Renaissancestijl. Hij legde de basis voor de ontwikkeling van een indrukwekkend park in de formele tuinstijl met bosquetten, vijvers en een grote ommuurde moestuin. Buiten de omgrachting verrezen op het voorplein diverse dienstgebouwen, waaronder de nog bestaande orangerie, het koetshuis en de tuinmanswoning. In 1838 kocht Prins Frederik der Nederlanden Ter Horst van de nazaten van Johan Jacob Cau. Hij gaf de tuinarchitecten J.D. Zocher Jr. en C.E.A. Petzold opdracht om met onder andere ook de aangrenzende buitenplaatsen Eikenhorst en Raaphorst een groot samenhangend landschapspark te creëren. In 1867 kwam het huidige jachtslot in neogotisch stijl gereed, met een uitzonderlijk rijk uitgevoerd interieur. De oprijlaan, Horstlaan, was toen al doorsneden door de in 1843 aangelegde spoorlijn. In 1917 werd voor de toen jeugdige prinses Juliana naast het jachtslot, dat net als de overige bijgebouwen tegenwoordig in particuliere handen is, een doolhof met buxusboompjes aangelegd.

Kasteel Ter horst, H. Spilman, naar A. de Haen, uit: Verheerlijkt Nederland of Kabinet van hedendaagsche gezichten en steden, dorpen en sloten, enz’ dl. XX, 1745-1774

Bijdorp

Bijdorp ontwikkelde zich vanaf de 17de eeuw als buitenplaats vanuit een boerderij, die lag op de oostrand van de strandwal, iets ten zuid van de dorpskern. Het maakte daarmee deel uit van een reeks, vanuit de steden goed bereikbare buitenplaatsen. Deze grensde aan de ene zijde aan de Heerweg richting Wateringen en aan de andere zijde aan de Trekvliet [link] tussen Leiden en Delft. Tussen 1634 en 1697 was het bezit in handen van de Leidse regentenfamilie Meerman. Het buiten bestond toen onder meer uit een hofstede met koesthuis, dienstwoningen en een formele tuinaanleg met lanen, boquetten, vijvers en boomgaarden. Johan de Bije gaf Bijdorp begin 18de eeuw zijn huidige naam en liet zijn signatuur en dat van zijn echtgenote Anna Oorthoorn in het nog bestaande Lodewijk XIV-toegangshek plaats. Een vogelvluchtperspectief uit die tijd laat zien dat de buitenplaats een belangrijke bloeiperiode doormaakte. Er stonden zowel aan het water als aan de weg, een theekoepel, waarvan de laatste in verband met een verbreding van de Veurseweg in 1952 het veld moest ruimen. De aankoop in 1793 van de aangrenzende boerderij Dorpswijk stelde Pieter Changuion in staat een vroeg landschappelijk park aan te leggen, waarvan de hoofdstructuur met serptinevormige vijver nog herkenbaar aanwezig is. Een ingrijpende wijzing volgde in 1876 toen Bijdorp als klooster en onderwijsstelling met pensionaat in gebruik werd genomen door de Heilige Congregratie van Siena. Diverse uitbreidingen volgde, waaronder een door J.J.M. Magry ontworpen kapel in neogotische stijl, een pensionaat, washuis, schoolvleugel uit de jaren ’30 van de 20ste eeuw. Daarbij bleef een gedeelte van de kern van het landhuis behouden, waaronder de zogenaamde ‘Oude Zaal’ of Fahrensbachkamer. Deze is vernoemd naar Johannes Fransciscus Fahrensbach (1826-1875), Hij was van 1863 tot 1876 de laatste particuliere eigenaar en bouwde de nog bestaande kas bij de moestuin.

Het Wapen van Voorschoten

In het midden van de 17de eeuw stond op deze plaats de herberg van de baljuw. Nadat het ambachtshuis als rechtshuis in gebruik was genomen herkreeg deze herberg zijn eigenlijke functie met vanaf 1656 de naam “het Wapen van Voorschoten”. Na een brand in 1898 verrees het huidige Wapen van Voorschoten met zijn kenmerkende houten veranda. In het eerste decennium van de 21ste eeuw is het gebouw ingrijpend verbouwd tot Grand Café en zijn de hotelkamers boven verbouwd tot appartementen.


Foto van het wapen van Voorschoten voor de brand van april 1898, Collectie Museum Voorschoten

De oude pastorie

De Oude Pastorie was oorspronkelijk een middeleeuws huis dat eerst werd gebruikt door de rooms-katholieke geestelijken en na de Reformatie door de dominees. Het gebouw werd tijdens het Leidens Ontzet in 1573/74 verwoest. Bekend is dat het in 1665 na afbraak van het oude rietgedekte huis opnieuw is opgebouwd. In 1971 stootte de Hervormde Gemeente het huis af en dankzij de bemoeienis van Mej. Begeer werd het in 1973 aangewezen als Rijksmonument. Ook een deel van de oude muur, opgemetseld door Pieter Verboon in 1733, maakt deel uit van het Rijksmonument. Het huis wordt bewoond door particuliere eigenaren.


foto van de Oude Pastorie 1970: Berghuis, W.J.

Berbice

De oudste vermelding van de locatie is van 1369 en betreft een boerderij, met de naam Allemansgeest, eigendom van IJsbrand Almansz. Tijdens het Leidens ontzet, in de jaren 1573/74 werd de boerderij verwoest. In 1582 werd de bouwval als “afgebrande boerderij” gekocht door Dirck Janszn. de Graeff en geheel nieuw opgetrokken en ingericht als buitenverblijf. Ook het tegenover gelegen Vredenhoef behoorde tot het nieuwe buiten. Het huidige huis is echter gebouwd door Jan Poelaert in 1674. Om de toegankelijkheid te verbeteren liet hij een vaarsloot naar de Vliet graven. Toen de bekende botanicus Pieter de la Courat van der Voort, in wiens handen het buiten was overgegaan, in 1716 de buitenplaats verkocht liet hij formeel aangelegde tuin achter met grote moestuin, boomgaarden, tuinmuren en orangerie. De kennis die hij hier met het experimenteren met het kweken van exotische planten, fruit en groenten had opgedaan, benutte hij voor zijn in 1737 uitgegeven publicatie over het aanleggen van tuinen.

Het huidige hoofdhuis en de orangerie dateren voornamelijk ook uit de 18de eeuw, resultaat van twee grote verbouwingsrondes. Ook werd in deze periode de boerderij aan de Hofweg bij de Vliet uitgebreid met een botenhuis en theekoepel.

In 1822 gaf de toenmalige eigenaar het buiten de naam Berbice naar de voormalige Nederlandse kolonie Nederlands-Guyana, waar hij had gewoond. De boerderij, nu een restaurant, behield de naam Allemansgeest. Na de komst van de Zilverfabriek in 1858 was Berbice eerst eigendom van Johannes Mattheus van Kempen en later van de familie Begeer. Na de dood van Mej. R. Begeer is het ondergebracht in een stichting. Het in vroege-landschapsstijl vormgeven landschapspark is een ontwerp van de bekende landschapsarchitect J.D. Zocher sr. uit het begin van de 19de eeuw. De dienstwoning van Berbice werd in 1893 gebouwd; de sierbanden zijn neorenaissance en het houtwerk in Chaletstijl.

Het is dit huis dat in 1822 de naam Berbice kreeg, vernoemd naar de voormalige Nederlandse kolonie in Nederlands-Guyana. Het huidige restaurant Allemansgeest maakte destijds deel uit van de buitenplaats en herinnert nog aan de oude benaming. Met de komst van de Zilverfabriek in 1858 was het hoofdgebouw eerst eigendom van Johannes Mattheus van Kempen en later van de familie Begeer. Na de dood van Mej. R. Begeer is het ondergebracht in een stichting. Het vroeg 19de-eeuwse park is aangelegd in de vroege landschapsstijl van J.D. Zocher Sr. De dienstwoning van Berbice werd in 1893 gebouwd, de sierbanden zijn neorenaissance en het houtwerk in chaletstijl.


foto van de Oude Pastorie 1970: Berghuis, W.J.
Jacob Timmermans, Gezicht op Allemansgeest, gezien vanaf de Heerweg, ca. 1788, tekening in kleur, Collectie Erfgoed Leiden Omstreken (inv.nr. PV88224).

Bron
C. Scheffer, E. Fischer (red.), Begeerlijk Berbice. De buitenplaats en haar bewoners, Voorschoten 2014.

Stadwijk

De prent uit 1840 van Stadwijk toont in een oogopslag waarom Voorschoten een zo aantrekkelijk decor vormde voor buitenplaatsen. Het agrarisch landschap (boerderij links) kon zowel benut worden voor het boeren, maar ook tamelijk eenvoudig naar eigen inzichten worden ingericht met boomaanplant, sier- en moestuinen.

Personen

Johan van Wassenaer van Duvenvoirde (1577-1645)

Johan van Wassenaer van Duvenvoirde (1577-1645) was de dertiende eigenaar van Kasteel Duivenvoorde. Hij kocht in 1615 de ambachts- en hoge heerlijkheid van Voorschoten, dat tot opheffing van de ambachtsheerlijkheden in 1795 in handen bleef van zijn nazaten. Hij vervulde vele aanzienlijke functies, zoals Statenlid van Holland, hoogheemraad van Rijnland en curator van de Leidse universiteit. In 1624 liet hij in Den Haag een nieuw stadshuis op hoek Lange Voorhout – Kneuterdijk bouwen. zeven jaar later gevolg door de verbouwing van kasteel Duivenvoorde. Het buitenverblijf kreeg toen zijn huidige hoofdvorm. Als ambachtsheer had Johan het veerrecht over de Oude Rijn en ook tolrechten. In 1629 stichtte hij bij de Haagse Schouw een nieuw tolhuis. Tenslotte was hij ook de opdrachtgever van de bouw van het Ambachtshuis in 1635.

Gebeurtenissen

Het ontstaan van een zelfstandig dorp

De Ambachtsheerlijkheid Voorschoten maakte deel uit van de Wassenaarse lenen, maar het was eind 16de/begin 17de eeuw in het bezit van een Zuid-Nederlandse edelman, Lamoral de Ligne. Omdat deze trouw was aan de Spaanse Koning, dreigde hij zijn bezittingen tijdens de 80-Jarige Oorlog door onteigening kwijt te raken. Tijdens het Twaalfjarig Bestand verkocht hij de ambachtheerlijkheid van Voorschoten aan Johan van Duivenvoorde. Door de leenkamer van het Huis van Wassenaer (op het Binnenhof) werd de ambachtsheerlijkheid beleend met de hoge heerlijkheid. De kasteelheer kwam zo in het bezit van de ambachtsheerlijkheid Voorschoten, wat inhield dat hij zowel bestuurlijk als juridisch bevoegd was en Voorschoten zelfstandig werd.